Het eindpunt van onze reis is de weinig toeristische kustplaats Kep, waar we logeren in het wonderschone Knai Bang Chatt hotel. Geen brommers met claxons, geen mondkapjes, maar een aangenaam frisse zeewind en vooral rust. Mensen gekleed in gekleurde katoenen wijde broeken en blouses. Aan de waslijnen langs de weg wapperen vrolijk dezelfde kleurige kledingstukken. Bewoners zitten op hun hurken langs de straatkant met manden vol groenten en fruit om te verkopen. Een enkeling heeft een eigen stalletje en zit op een plastic stoel. Ik kijk mijn ogen uit maar lijk zelf de grootste bezienswaardigheid te zijn. Mensen wijzen op mijn armen en roepen onverstaanbare Khmer woorden. Kinderen giechelen en gebaren dat we af moeten stappen. Ik word over mijn armen geaaid. Een oudere inwoner legt me in zijn zelden meer gebruikte Frans uit dat bedoeld wordt ‘mooi wit’ en ik ben inderdaad van een melkflessenwit, waar zelfs de Cambodjaanse zon geen verandering in kan brengen.
We rijden verder, de tijd lijkt hier minstens twintig jaar stilgestaan te hebben. Langs de kust baden monniken in hun oranje en gele gewaden. In hetzelfde water lopen de karbouwen en worden de kleren gewassen door vrouwen die schrobben op de grote keien. Boeren rijden op gammele houten wagens volgepakt met stro voor hun ossen. Kinderen spelen op straat, er lopen straathonden, zo te zien allemaal afkomstig van één wel heel erg enthousiaste vader.
Hier stopt de reis, tenminste…in de reisgidsen en in onze reisbeschrijving. Onverwacht blijkt dat het meest bijzondere schouwspel nog moet komen. We fietsen het dorp uit, de weg verandert in een pad. De houten huizen met strooien daken verdwijnen en in plaats daarvan doemen statig ommuurde koloniale panden op, waardoor het beeld in één keer verandert van vriendelijk naar haast spookachtig. Dit zijn de voormalige huizen van Franse kolonialen. Schitterende panden… volledig uitgebrand en zwart geblakerd. Slechts de skeletten van de gebouwen zijn overgebleven, tezamen met een onmiskenbaar koloniale sfeer, vergane glorie.
Hier wil niemand meer wonen…toch? We parkeren onze fietsen tegen de resten van een tuinhek en nemen plaats op een veranda in de zon. Een gedachte dringt zich bij me op: ‘Je zou hier kunnen blijven, de huizen en tuinen op deze serene plek in hun oude glorie kunnen herstellen. Omringd door deze overweldigende natuur en stilte’. Een niet heel realistische gedachte weet ik, maar dromen op reis is toegestaan.